In dit tweede boek reizen de magiërs Magmara, Rol en Air samen met Jel naar de elfen. Op hun weg door de zeven bergketens die Frilland en Twench van elkaar scheiden, maken ze verschillende avonturen mee. Zo ontmoeten ze de Spril, die opgesloten zitten in een grot en raken ze zelf ingesloten door een woud van de god van de natuur. Ook worden ze aangevallen door vliegende wezens, waarbij Air ernstig gewond raakt. Bij de elfen ontmoeten ze de andere elfenmagiërs tijdens een samenkomst in de etherische wereld. Niet iedereen blijkt tevreden met de keuze van Dragha om Rol de nieuwe meestermagiër te maken, wat tot grote problemen leidt. Als ze te horen krijgen dat er vreemde wezentjes zijn die de elfen aanvallen, besluiten ze daar jacht op te gaan maken. Tijdens deze jacht ontmoeten ze verschillende elfenstammen en moeten ze bij één van de stammen zelfs de strijd aangaan met hun stammagiër. Het blijkt dat de vreemde wezentjes slechts de weg aan het voorbereiden zijn voor Taktar, een wezen dat uit slechte magie bestaat. Het doel van Taktar is om zich met Het Kwaad, dat in het vorige boek uit de onderwereld is ontsnapt, te verbinden. Een heftige jacht ontstaat.