Ze boog over de reling en gooide wat brood onder de brug. Niet in het water, maar ernaast, op de kant onder de brug. Ik liep aan mama’s hand en stampte lekker op de houten planken. Dat klonk leuk, het galmde eronder.
‘Wat doet u?’ vroeg ik toen we bij het vrouwtje kwamen.
‘Ik voer de trol,’ zei ze.
Ik bleef staan en trok mijn hand uit die van mama. ‘Zit er een trol onder de brug?’