Als Wolff, een zestigjarige grijsaard, moe en der dagen zat, in een kamer een verre klaroenstoot hoort en in de muur een gat ziet ontstaan, vergeet hij alles en besluit hij dat vreemde gat en het paradijselijke land dat daar achter ligt binnen te gaan.
Al gauw merkt hij de vreemdste dingen. Voor de derde keer in zijn leven krijgt hij een nieuw gebit en zijn verslapte, 60jaar oude lichaam verandert snel in dat van een krachtige jongeling van hooguit 25 jaar.
Hij is terechtgekomen in een wereld-in-verdiepingen, bevolkt door zeemeerminnen, nimfen, faunen, sprekende gorilla's en angstwekkende, mensenverslindende monsters. Op de laagste verdieping bevindt zich de mythologische wereld van het oude Griekenland. Op de volgende verdieping een Indiaanse beschaving van Azteken en Maya's en woeste centauren, geterroriseerd door de vreemde Podhasha, half vrouw half adelaar, koningin van het groene adelaarsvolk. Dan weer een verdieping waar een Atlantische beschaving vecht tegen een middeleeuwse riddergemeenschap, zo uit het Duitsland van het jaar 1000 gelicht. Op de top van de kolom bevindt zich de burcht van Jadawin, de Heer van het universum.
De zwerftocht van Wolff, in gezelschap van Kickaha de nar en Chryseïs, de 10.000 jaar oude waternimf, over deze krankzinnige planeet op zoek naar de geheimzinnige Heer die die universum beheerst, is een tocht vol eigenaardige en stoelkluisterende avonturen die tot een bloederige en fascinerende ontknoping in een van spanning doorzinderde climax leidt.