De machtige Nevyn is gereïncarneerd, maar de jonge Neb weet niets van het vorige leven van deze magiër. Na de dood van zijn ouders, slachtoffers van een levensgevaarlijke epidemie, arriveert Neb met zijn jongere broer bij de verlaten boerderij van hun laatste overlevende familielid. Daar vernemen ze dat achter de westgrens een nog grotere, levensbedreigende epidemie snel aan kracht wint. Het Paardenvolk, daartoe aangezet door hun nieuwe godin Alshandra, plunderen op nietsontziende wijze dorpen van Deverry en voeren de bevolking in slavernij af. Deze keer zijn ze van plan het nomadische Westvolk voorgoed van de aardbodem te vegen. De verhalen over barbaarse toestanden liegen er niet om. Als gevolg daarvan maken Neb en zijn zielsverwante Branna kennis met verwoesting en verderf en met liefde en geluk. Het is maar goed dat ze op hulp kunnen rekenen van de meestermagiërs Dallandra en Salamander, anders zouden ze dit verhaal, dat is opgebouwd rond een roerige periode in de eeuwenoude elfengeschiedenis, beslist niet zonder kleerscheuren doorstaan.