De mens houdt zich verre van het te kil en hooghartig gewaande elfenvolk; ook de dwergen mijden het volk, vanwege de arrogantie en de opvallend lichte ontvlambaarheid. Voor ore en trol zijn elfen vooral een smakelijke prooi, een niet te versmaden hapje dat de inspanning van de jacht meer dan waard is.

Onder het elfenvolk, dat in afzondering leeft, ontstaat grote onrust als bekend wordt dat een van hun demonische aartsvijanden opnieuw van zich doet spreken. Maar het blijft bij een gerucht, zekerheid is er niet. Twee jonge elfen, Farodin en Nuramon, worden met algemene stemmen door hun elfenbroeders en -zusters aangewezen om op onderzoek uit te gaan. Op hun tocht krijgen ze onverwacht gezelschap van een mens, de woeste en onberekenbare noorderling Mandred.

Geheel tegen alle verwachtingen in raken Farodin en Nuramon op hun zoektocht van het rechte pad als ze vernemen dat hun beider grote liefde, de tovenares Noroelle, geslachtofferd is aan hun aartsvijand en voor eeuwig naar een sombere wereld ver weg is verbannen. Ze nemen zich voor haar te bevrijden en terug te halen naar de elfenwereld, hoe hoog de prijs ook zal zijn. Of Farodin en Nuramon door hun eigenzinnig gedrag niet groot onheil afroepen over het elfenvolk, die vraag blijft tot het laatst onbeantwoord.