Geboren te Praag. Was een van de belangrijkste lyrische dichters in de Duitse taal. Zijn vader, Josef Rilke (1838-1906) was een ontevreden man met een zwak karakter. Na een mislukte militaire carrière werd hij ambtenaar bij de spoorwegen. Zijn moeder, Sophie ("Phia") Entz (1851-1931) was een bazige vrouw uit een welgestelde Praagse familie van industriëlen (oorspronkelijk joods, maar later tot het christendom bekeerd om aan antisemitisme te ontkomen). Zij zag haar dromen van een voornaam leven in haar huwelijk niet uitkomen. In 1884 leidde dit tot een echtscheiding. De verhouding met zijn moeder werd belast doordat zij niet over de vroegtijdige dood van haar oudste dochter heen gekomen was en zij daarom René (Frans: De herborene) in de rol van zijn overleden zuster dwong. Tot zijn zesde levensjaar werd Rilke als meisje opgevoed: op oude foto's draagt hij een jurkje en lang haar. Onder druk van zijn ouders volgde de jongen, die veel talent voor dichten en tekenen aan de dag legde, vanaf 1885 een militaire opleiding, als voorbereiding op een loopbaan als officier. De militaire oefeningen en de ervaringen binnen een samenleving van louter mannen, traumatiseerden de gevoelige jongen blijvend. In 1891 stopte hij vanwege een ziekte met zijn militaire opleiding, waarna hij zich van 1892 tot 1895 met privé-onderwijs voorbereidde op zijn eindexamen waar hij in 1895 voor slaagde. Vervolgens studeerde hij in 1895 en 1896 literatuur, kunstgeschiedenis en filosofie in Praag en München. Na zijn vertrek in 1896 veranderde Rilke zijn voornaam van "René" in Rainer om afstand te nemen van zijn familie. In 1897 werd Rainer Maria Rilke te München verliefd op de bereisde Russisch-Duitse filosofe en schrijfster Lou Salomé, die echter gehuwd was en haar tweede familienaam Andreas handhaafde. Rilke reisde Lou Andreas-Salomé in de herfst van 1897 naar Berlijn achterna en nam zijn intrek in een woning vlak bij haar in de buurt. In 1898 ondernam hij zijn eerste buitenlandse reis van een paar weken naar Italië. In de twee volgende jaren bezocht hij Rusland tweemaal. In 1899 reisde hij met het echtpaar Andreas naar Moskou, waar hij Leo Tolstoj ontmoette. In mei tot augustus van 1900 volgde een tweede Ruslandreis, deze keer alleen met Lou Andreas-Salomé, weer naar Moskou en naar Sint-Petersburg. De innige relatie met de bijna vijftien jaar oudere Lou Salomé duurde tot omstreeks 1900. Ook na de scheiding bleef ze tot het einde van zijn leven Rilkes beste vriendin en adviseur. Zij had in 1912 en 1913 psychoanalytische ervaring opgedaan bij Sigmund Freud, die bij haar dood over haar schreef dat zij "voor de grote dichter Rainer Maria Rilke, die nogal hulpeloos in het leven stond, zowel muze als zorgzame moeder was geweest". In de herfst van 1900 ontmoette Rilke de beeldhouwster Clara Westhoff (1878-1954), toen hij een bezoek bracht aan Heinrich Vogeler in Worpswede. Het voorjaar daarop trouwden ze. In december 1901 kregen zij een dochter Ruth (1901-1972), maar al in de zomer van 1902 verliet Rilke de gemeenschappelijke woning en reisde naar Parijs om daar aan een monografie over de beeldhouwer Auguste Rodin (1840-1917) te werken. Rilke raakte in Worpswede ook bevriend met een van de oprichters, Otto Modersohn (1865-1943) en diens echtgenote, de kunstschilder Paula Modersohn-Becker (1876-1907). Zij schilderde in 1906 een portret van Rilke. De relatie tussen Rilke en Clara Westhoff bleef gedurende zijn verdere leven bestaan, maar hij bleek niet de man voor een burgerlijk en plaatsgebonden gezinsleven. Tegelijkertijd ging hij gebukt onder financiële problemen, die maar moeizaam opgelost konden worden door opdrachten aan te nemen. Zijn eerste verblijf in Parijs viel Rilke zwaar, omdat de vreemde grote stad voor hem veel verschrikkingen in petto had. Deze ervaringen heeft Rilke later in het eerste deel van zijn enige roman 'Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge' weergegeven. Tegelijkertijd echter zorgde de ontmoeting met de moderne wereld voor talrijke prikkels: Rilke verdiepte zich eerst grondig in de beeldhouwwerken van Auguste Rodin en daarna in het werk van de schilder Paul Cézanne (1839-1906). Langzamerhand werd Parijs de belangrijkste woonplaats van de dichter. Van 1905 tot 1906 was Rilke secretaris bij Auguste Rodin, die een idealistische vaderfiguur voor hem was. Kort nadat Rilkes echte vader gestorven was ontsloeg Rodin Rilke in mei 1906 abrupt. Voor de evolutie van Rilke als dichter is de samenwerking met Rodin van belang gebleken. Rodin wees hem op het belang van het observeren in de kunst. Daardoor veranderde Rilke zijn poëtische opvattingen. Terwijl zijn vroegere gedichten sterk emotioneel geladen waren, nam hij nu een object of onderwerp (een plant, een dier, een carrousel) als uitgangspunt waarvan hij na intense objectieve observatie het essentiële, de kern probeerde weer te geven zodat een soort dialoog ontstaat tussen dichter en object. Een typisch voorbeeld van deze zogenaamde Dinggedichte (gedichten over onderwerpen) is het beroemde gedicht 'Der Panther'. Na de voltooiing van 'Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge' ontbrak het Rilke lang aan scheppingsvermogen, tot hij in februari 1922 de 'Elegieën van Duino' (Duineser Elegien) afmaakte, waaraan hij al in 1912 begonnen was. Deze gedichtencyclus dankt zijn naam aan zijn verblijf van oktober 1911 tot mei 1912 op het slot Duino van Marie prinses von Thurn und Taxis, dat bij Triëst ligt. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog overviel Rilke tijdens een verblijf in Duitsland. Hij kon niet meer naar Parijs terug. Zijn bezittingen in Parijs werden in beslag genomen en geveild. Het grootste deel van de oorlog bracht Rilke te München door. Van 1914 tot 1916 had hij een stormachtige affaire met de schilderes Lou Albert-Lasard. Begin 1916 werd Rilke opgeroepen voor militaire dienst en moest hij in Wenen een militaire basisopleiding volgen. Op voorspraak van een invloedrijk vriend werd hij overgeplaatst naar de militaire archiefdienst en op 9 juni 1916 uit militaire dienst ontslagen. De tijd daarna bracht hij weer in München door, onderbroken door een verblijf op het landgoed Böckel in Westfalen van Herta Koening. De traumatische ervaring van de militaire dienst, een herhaling van de verschrikkingen van zijn militaire schooltijd, deed hem als dichter vrijwel volledig verstommen. Op 11 juni 1919 reisde Rilke van München naar Zwitserland. De officiële reden was een uitnodiging uit Zürich om een voordracht te geven, de eigenlijke reden was echter de wens om te ontsnappen aan de naoorlogse hectiek, om zo het werk aan de 'Elegieën van Duino' na lange tijd weer te kunnen opnemen. De zoektocht naar een geschikte en betaalbare woning bleek moeilijk. Rilke verbleef onder andere in Soglio, Locarno en Berg am Irchel. Pas in de zomer van 1921 vond hij zijn uiteindelijke woning in het Chateau de Muzot in de buurt van Sierre in het Kanton Wallis. In 1922 kocht Rilkes mecenas Werner Reinhart (1884-1951) het en hij liet Rilke er kosteloos in wonen. Hier brak een zeer productieve tijd aan, en binnen enkele weken voltooide Rilke in februari 1922 de 'Duineser Elegien', niet lang daarna schiep hij daar ook de beide delen van de gedichtencyclus 'Sonnette an Orpheus'. Beide werken worden tot de hoogtepunten van Rilkes werk gerekend. Sinds 1923 had Rilke echter met gezondheidsproblemen te kampen, waardoor hij langere tijd in een sanatorium opgenomen moest worden. Ook zijn langdurige verblijf in Parijs van januari tot augustus 1925 was een poging om door verandering van plaats en levensomstandigheden aan zijn ziekte te ontsnappen. Toch schreef hij ook nog in deze laatste jaren tussen 1923 en 1926 nog talrijke losse gedichten (bijvoorbeeld 'Gong' en 'Mausoleum') alsook een omvangrijk en tot op heden niet voldoende naar waarde geschat lyrisch werk in de Franse taal.Pas kort voor zijn overlijden werd vastgesteld dat Rilke aan leukemie leed. De dichter stierf op 29 december 1926 in het sanatorium Valmont sur Territet in de buurt van Montreux en werd op 2 januari 1927 op de begraafplaats van Raron, westelijk van Visp bijgelegd.