Geboren te Moskou. Was een Russisch dichter. Poesjkin wordt algemeen beschouwd als de grootste Russische dichter, en tevens als één van de grootste dichters uit de wereldliteratuur. Samen met andere grote Russische schrijvers, zoals Lermontov, Gogol, Toergenjev, Tjoettsjev, Dostojevski, Tolstoj en Tsjechov behoort Poesjkin tot de zogenoemde gouden eeuw van de Russische literatuur. Poesjkin werd geboren in Moskou als zoon van een (verarmd) adellijk geslacht. Zijn overgrootvader langs moederszijde was Abram Petrovitsj Gannibal (1696-1781), een adoptiefzoon van tsaar Peter de Grote en Catharina I, die als achtjarig Ethiopisch jongetje als geschenk was gegeven aan de tsaar. Dikwijls werden het hartstochtelijke temperament en de sensualiteit van Aleksandr Poesjkin aan deze 'negroïde' afstamming toegeschreven. In zijn kinderjaren werd Poesjkin bijna volledig in het Frans opgevoed. Doordat hij over een goed geheugen beschikte, kende hij op zijn elfde veel van de toenmalige Franse literatuur uit zijn hoofd. Het is door zijn kindermeisje, zijn 'njanja', dat hij met de Russische taal, sprookjes en volksverhalen vertrouwd raakte. De bewerking van één van deze sprookjes, Roeslan en Ljoedmila, maakte hem op jonge leeftijd in heel Rusland beroemd. In 1811 begon Poesjkin zijn studies aan het door de tsaar opgerichte Tsarskoje Selo-lyceum, nabij Sint-Petersburg. Zijn talent als dichter werd er vlug opgemerkt. Na zes gelukkige jaren in het lyceum stortte Aleksandr Poesjkin zich in het uitgaansleven van Sint-Petersburg. Zijn turbulente liefdesleven belette hem niet om zich verder aan de dichtkunst te wijden. In het tsaristische Rusland was de censuur echter streng en de pen van Poesjkin vlijmscherp. Zijn doen en laten werden nauwlettend gevolgd en een gedicht zoals Ode aan de vrijheid (1818) en talrijke epigrammen circuleerden in vrijheidsgezinde en anti-tsaristische kringen. In 1820 werd Poesjkin verbannen uit Sint-Petersburg. Dit redde waarschijnlijk zijn leven, want het heeft hem belet om, zoals vele van zijn literaire vrienden, deel te nemen aan de Dekabristenopstand van 1825. Tijdens zijn ballingschap op het platteland schreef Poesjkin een groot deel van zijn meesterwerk Jevgeni Onegin. In 1826 hief tsaar Nicolaas I onder strikte voorwaarden zijn verbanning op. Aleksandr Poesjkin keerde terug naar Sint-Petersburg, maar was min of meer een 'gevangene' van de tsaar. Na talloze amoureuze escapades trouwde Poesjkin in 1831 met Natalja Nikolajevna Gontsjarova (1812 - 1863), zijn '113de liefde', zoals hij haar zelf noemde, maar ook zijn 'Madonna'. Natalja schonk hem vier kinderen. Het huwelijk tussen Aleksandr en Natalja schijnt gelukkig geweest te zijn, ware het niet dat de jaloersheid van Poesjkin hem parten speelde. Het is een vermeende 'affaire' van Natalja die de directe aanleiding was tot het fatale duel van Poesjkin met Georges d'Anthès, de stiefzoon van de Nederlandse gezant (hoewel velen er toen, en ook nu nog, een complot van de regering in zagen). Aleksandr Sergejevitsj Poesjkin stierf ten gevolge van dit duel op 29 januari 1837 in Sint-Petersburg. De Nederlandse gezant, J.D.B.A. baron van Heeckeren, verliet vanwege de verbanning van zijn stiefzoon zelf ook Rusland. Nog steeds wordt Aleksandr Poesjkin in de Russische wereld en daarbuiten vereerd en gelezen. Vanaf zeer jonge leeftijd horen de kinderen zijn poëzie in Russische sprookjes, maar ook door volwassenen wordt hij veel gelezen omwille van zijn vloeiende, muzikale taal. Zie ook: Poesjkin, Alexander