Willibrordus de Booij werd geboren in Amsterdam (Tuindorp Oostzaan). Hij werd geboren in een gezin met een artistieke vader en een kritische moeder. Men had het niet al te breed in die jaren. Eerst waren er drie jongens: Ko, Joop daarna was het de beurt aan Willy en tenslotte waren er nog twee zussen: Truus en An. De twee zussen leven nog en wonen beiden in Canada. Willy zat op een school die door fraters geleid werd, maar toch was het de wens van hem om Pater Kapucijn te worden. Echter de studie vormde een struikelblok, hij moest eerst maar eens een jaartje naar de MULO gaan, die van de broeders van Oudenbosch. Daar kreeg hij samen met zijn onafscheidelijke broer Joop een uitnodiging om Broeder van Oudenbosch te worden. Dit kwam echter frater Sigebertus ter ore en die ging dus thuis bij de familie de Booij op visite. “Zeist is dichterbij dan Oudenbosch en bij de fraters is het ook goedkoper,” waren zijn woorden en zo gingen Joop en Willy naar Zeist. Ze hadden samen één koffer, die nog van vader geweest was, waarin hij de goocheltrucs meenam als hij op pad ging. Het was bepaald niet gemakkelijk om te wennen aan het geregelde leven op het Juvenaat. Dat was wel wat anders dan de vrijheid die ze thuis gewend waren. Op 15 augustus 1946 werd hij met de kloosternaam Hilarius ingekleed bij de Fraters van Utrecht, Willy de Booij, 17 jaar. In datzelfde jaarrondde hij zijn opleiding aan de kweekschool van de fraters af en werd hij te werkgesteld, eerst in Utrecht en een jaar later in Hilversum. Hij vond het fijn onderwijzer te zijn en bekwaamde zich dan ook verder in dit vak. Hij behaalde zijn hoofdakte en de akte tekenen. Na Hilversum werd de BLO-school aan de Tamboersdijk in Utrecht zijn standplaats. Daar ging hij wederom verder met studeren en behaalde het diploma MO-handenarbeid. Hij had het behoorlijk druk toen, zowel op school als met jeugdwerk buiten schooltijden. Maar het werd nog drukker: hij werd teruggeroepen naar Hilversum om daar handenarbeid-lessen te geven, maar dat niet alleen. Hij werd ook surveillant bij de jongens op het internaat en dat betekende in concreto dat hij gewoon dag en nacht in touw was. En het was nog niet genoeg. Hij kreeg ook nog lessen handenarbeid en schrijven in Zeist over te nemen van fraters die die lessen niet meer aankonden plus de opdracht de akte MO-schrijven te halen. Hij deed het allemaal, voor hem viel dat onder de gelofte ‘gehoorzaamheid’, maar er zijn nu een maal grenzen. En die werden bereikt. Ze waren bovendien kennelijk behoorlijk serieus overschreden, want er volgde een ziekteperiode van zo’n half jaar en ook daarna heeft hij nooit meer helemaal volledig terug kunnen keren naar een fulltime functie als onderwijzer. Hij kon een huisje krijgen in Bakkum-Noord, midden in de duinen. Hij ging er wonen, alleen. Het was allesbehalve luxueus, maar hij werd er gelukkig in zijn eigen ‘hutje aan de zee’. Frater Hilarius woonde daarna alweer de nodige jaartjes in het Fraterhuis St.-Jozef in De Bilt. Overleden te De Bilt, Utrecht.