In een wat suffig, oud stadje verdwijnen twee mensen onder mysterieuze omstandigheden. De een, een gevierde zangeres, gaat in rook op in de schouwburg, de ander, een professor, verdwijnt uit zijn kamer op de universiteit. Het is een groot raadsel voor de achterblijvers maar ook voor de verdwenen personen zelf, die zich afvragen: Waar ben ik? En: leef ik eigenlijk nog wel? Waar is mijn lichaam dan? Zij kunnen niet zien, niet praten, niet bewegen. De verdwijningen lijken niets met elkaar te maken te hebben. In het begin proberen de mensen uit hun werkomgeving hun verdwijning geheim te houden en doen zij hun eigen onderzoek. Maar als ze niet verder komen, schakelen ze de politie in. Dan verschijnt de rechercheur ten tonele, een wat onbeschofte man die in een rammelende auto rondrijdt en na een lunch met anderen, als iedereen weg is, de overgebleven broodjes in zijn mond propt. Hij zou zich liever bezighouden met zijn geliefde die zijn liefde niet beantwoordt, die niet eens weet dat hij verliefd op haar is, maar hij gaat met frisse tegenzin aan de slag met de ontrafeling van het raadsel ...