Vali de samodiva: dodelijker dan een cobra en vijf keer zo mooi als Helena van Troje. Een blik in haar ogen en zelfs de wreedste krijgsheer kwijnt weg als een verfrommelde klaproos.
'Ik zie Selims leger,' voorspelt ze de keizer van Byzantium. 'De sultan zal jouw stad wegvagen als een vloedgolf een zandkasteel. Zijn soldaten dansen door de straten, met jouw hoofd op een piek. Alleen het bloed van een godin kan je stad redden. Het bloed van een onschuldige baby, vergoten op de drempel van de Zeepoort.'
'Vind haar,' beveelt de keizer. 'Vind haar en ik laat jou en je dochters vrij.'
Het is de vijftiende eeuw en in het verre Novgorod schreeuwt Nadia van Deventer het uit in barensnood. Het zal een meisje zijn: met de zeegodin Ran als voorouder weet een vrouw zoiets. Vali knijpt in haar hand, het nieuwe dienstmeisje dat een afgestroopt gezicht als masker draagt...