Marak groeit op in een land waar godsdiensten buitengewoon veel invloed hebben. Talentvolle jongeren staan er te dringen om een opleiding tot geestelijke te kunnen volgen. Priesters en monniken zijn namelijk in staat de energie van hun godheid te kanaliseren en als een soort magie aan te wenden voor hun doeleinden. De verboden culte van de duivelse halfgod Cataris gebruikt deze magische vermogens op bloederige wijze, strevend naar dominantie. In een periode dat het land steeds meer verscheurd wordt door een godsdienstoorlog ontdekt de jonge Marak zijn grote gave voor kanaliseren. Maar hij is gebrandmerkt door zijn afkomst; hij was ooit aspirant-priester van Cataris. Zoekend naar zijn identiteit wordt hij ongewild een pion van de machtige leider van de culte, Zabatha, die ook wel de profeet wordt genoemd. Uiteindelijk rest Marak geen andere mogelijkheid dan de confrontatie op te zoeken. De confrontatie met de profeet, maar vooral met zichzelf.