Tijdens de zomervakantie komt Jan Monter met zijn vriend Peter op zekere dag aan de rand van een verlaten keteldal in het hooggebergte. Ze slaan er hun tent op, maar 's nachts worden ze gewekt door eigenaardige, sissende geluiden. Ze trekken op onderzoek uit en stellen vast dat uit het dal kleine raketten gelanceerd worden. Ze ontdekken een hele reeks grotten en gangen in de rotswanden en maken uit dat een bende, die zich 'De Groene Banier' noemt daar haar hoofdkwartier bezit. Ze luisteren een gesprek af en komen te weten dat 'De Groene Banier' het op een maanbasis heeft gemunt. Op de maan bevinden zicht reeds handlangers, die bevoorraad worden door kleine raketten, die 's nachts uit het keteldal worden afgeschoten. Jan en zijn vriend alarmeren het leger en in een grootscheepse verrassingsaanval wordt het hoofdkwartier van 'De Groene Banier' ingenomen. Met de hulp van oom Jonas worden de bandieten op de maan ook onschadelijk gemaakt. Als beloning krijgen Jan en Peter een gloednieuwe, moderne alpinistenuitrusting.