In een glazen huis aan de rand van de woestijn, herleeft Zilverman - eens dichter maar ook filosoof- zijn verleden. Ternauwernood ontvluchtte hij een door chaos en mist bedreigde stad, om in een nog wreder landschap terecht te komen. Daar is alle betekenis verloren gegaan, heeft geen enkele waarneming nog zin. In de woestijn leven de nomaden, maar ook zij hebben geen antwoorden op de vragen die hij stelt. Is hij terecht gekomen aan het einde ter tijden, of aan het begin?