Een soldaat ontmoet op weg naar huis een heks. Ze vertelt hem dat hij onder in een holle boom zoveel geld kan oprapen als hij maar wil. Onder de boom is een lange gang met drie deuren. Achter de eerste deur staat een kist met kopergeld, bewaakt door een hond met ogen zo groot als schoteltjes. Achter de tweede deur staat een kist met zilvergeld, bewaakt door een hond met ogen zo groot als molenstenen. En achter de derde deur staat een kist met gouden munten, bewaakt door een hond met ogen zo groot als de ronde toren van Kopenhagen. De heks geeft de soldaat een schort mee: als hij de honden daarop zet, doen ze hem geen kwaad. De soldaat vraagt wat de heks zelf wil hebben. Het enige wat ze wil is een oude tondeldoos die onder ergens moet liggen. Hij gaat naar beneden, doet al zijn zakken vol geld en gaat weer naar boven. De heks vraagt naar de tondeldoos, maar die is hij vergeten, dus hij gaat nog een keer naar beneden. Als hij weer boven is vraagt hij de heks wat ze met de tondeldoos aan moet. Ze wil het niet vertellen en hij dreigt haar hoofd eraf te hakken als ze het hem niet vertelt. De heks weigert opnieuw en hij hakt haar hoofd eraf.