Op een avond houdt Joris’ lampje op met schijnen. Wat eraan schort, weet hij niet. Hij legt dus maar zijn boek weg en gaat slapen. Na een tijdje wordt Joris wakker van het geroffel op zijn venster. Er staat een piepklein mannetje voor zijn raam. Het ventje komt de lamp herstellen. ‘Wij doen alles!’ legt het uit. ‘Straatlantaarns, rioolverlichting, koplampen, zaklantaarns, mijnwerkerslampen, de sterren en de zon.’ Ook de zon? Joris begrijpt het niet zo goed. Maar één ding wordt toch meteen duidelijk: de ontmoeting met het mannetje is de start van een reeks rare gebeurtenissen.