De duivel en zijn handlangers overvallen Moskou. Het moet tussen 1925 en 1940 zijn. De stad is in paniek: willekeurige mensen worden plotseling krankzinnig of onthoofd, veranderen in vampiers of verdwijnen op mysterieuze wijze. Nog voor de komst van de duivel heeft de 'meester' een roman geschreven over Pontius Pilatus, de Romeinse stadhouder die na een kruisiging van Christus zijn handen in onschuld waste. Hoewel zijn boek niet mag verschijnen, wordt hij in de kranten toch van 'pilatisme' beschuldigd. Zijn geliefde Margarita vindt dat hij zich tegen die onrechtvaardigheid moet verzetten maar hij wordt gearresteerd en opgesloten in een gekkenhuis. Margarita, die haar geliefde wil redden, ontmoet het duivelse gezelschap, sluit zich daarbij aan en verandert in een heks. De duivel zelf raakt zo van haar onder de indruk dat hij haar wenst vervult. Aan het lijfelijke bestaan van de geliefden komt een eind, zij verlaten Moskou spoorslags door het luchtruim en vinden onderdak in een bescheiden huis op het platteland waar zij 'voor de rest van de eeuwigheid' mogen blijven.