Blikkie is geen mens en geen mensenkind maar een robotje. Een huisrobotje, Dat wil zeggen: hij moet als een soort huisknechtje al het werk opknappen in de flat van meneer en mevrouw Wiggel. En zelfs in de tijd waarin het verhaal speelt - de tijd van een misschien wel nabije toekomst - heeft Blikkie daar z'n robothandjes vol aan, ondanks de vele apparaten en automaten. Want mevrouw Wiggel vindt: huisrobotjes zijn er niet om te luieren.
Maar Blikkie is geen robotje dat zomaar alles néémt. Hij heeft z'n eigen wil en eigen leven en z'n eigen avonturen, En dat heeft hij nog iets bijzonders, iets wat je van een robotje niet zo gauw zou verwachten: hij maakt versjes. Geen moeilijke gedichten maar van die malle vijfregelige versjes die je limmeriks noemt. En hij kan dat zó goed dat z'n baas en bazin, en zelfs z'n robothondje Pirr, van de weeromstuit ook al van die limmeriks gaan verzinnen. Maar lang niet van die leuke - vindt Blikkie - als die van hemzelf.
Op de fantasievolle lichte en speelse manier de schrijver eigen, laat Hans Andreus in dit verhaal zien hoe een robotje kan denken en dromen en voelen. En dat niet zonder kritiek, al dan niet tussen de regels door, op de mensenwereld. Maar steeds zó dat kinderen ook gewoon veel plezier kunnen beleven aan Blikkie's avonturen. Al speelt het verhaal in de toekomst, Hans Andreus heeft neit zomaar een wild-fantastisch toekomstverhaal-voor-jonge-kinderen willen schrijven - eerder een verhaal waarin kinderen ook de veranderende wereld om hen heen herkennen. Een wereld waarin nu al zo'n levensecht robotje niet uit de toon zou vallen.