Er was eens een jongen die met zijn petemoei in een klein huisje woonde. Ahullukus heette hij. Een jongen met zo'n naam, lijkt wel voorbestemd om iets heel anders te doen dan spitten in de moestuin. Dat vertelde zijn petemoei hem meerdere malen. 'Trek er toch op uit, Ahullukus, waag je kans!' zei ze. Maar Ahullukus bleef thuis. Tot op zekere dag een amandelkoek, jawel, een goudgele amandelkoek, hem aanmaant terstond naar de hoofdstad te vertrekken. Eindelijk geeft Ahullukus toe. En maar goed ook, want in de hoofdstad heeft de koning zelf hem hard nodig. En de koning niet alleen. Ook zijn zeven dochters. Aan de jongste prinses, het fijne Lineke, verpandt Ahullukus zijn hart. Al zijn goedheid, hulpvaardigheid, moed borrelen in hem op om haar hand waardig te worden. Haar zes zusters, zes nijdige pinnen, staan echter zijn geluk in de weg. Heel listig bedenken ze zes proeven voor hem. De amandelkoek staat hem echter bij met raad en daad. Samen bieden ze heel wat avonturen het hoofd. En Ahullukus doorstaat de proeven schitterend. Zegevierend keert hij terug naar het koninklijk paleis. Hij vindt er de beloning voor al zijn heldendaden, zijn lieve Lineke, en de amandelkoek, zijn taak volbracht, vindt rust in de tuin van het nieuwe paar.