Magistraal, adembenemend en waanzinnig: dat waren ‘Een stad vol Chasch’, ‘Onder de Wankh’, en ‘De Dirdir’, de eerste drie delen met de onvergetelijke belevenissen van Adam Reith en zijn listige trawanten. Het vierde deel, ‘De Pnume’, is een waardig slot van deze met klamme handen en kloppend hart te verslinden serie. Terwijl in Sivishe de laatste hand wordt gelegd aan het ruimteschip dat Reith naar de Aarde moet terugbrengen, haalt de valse Aila Woudiver zijn laatste gemene streek uit: Reith wordt ontvoerd, verkocht aan de sinistere Pnume, de koude steelse wezens die sinds miljoenen jaren vanuit hun onderaards rijk de geschiedenis van Tschai optekenen en interessante wezens conserveren in Vereeuwiging. Hun interesse in Reith is groot... Reith, ook niet mis, ontvoert op zijn beurt een van de willige slaven van de Pnume, het duistere meisje Zap 210, en baant zich met haar hulp een weg door het huiveringwekkende labyrint van gangen, grotten en zalen onder het oppervlak van Tschai waarin de Pnume huizen. Eindelijk weer boven de grond gekomen blijken ze zich duizenden kilometers van Sivishe te bevinden. En al spoedig worden ze achtervolgd door de zwarte Gzhindra, de gewetenloze handlangers van de Pnume. De terugtocht over land en zee heeft de nodige voeten in de aarde doch tenslotte trekt Reith Sivishe binnen. Maar zijn ruimteschip is spoorloos verdwenen... Moet hij alle hoop laten varen?