Agent Milt Hawkins kreeg het telefoontje in de vertrouwde omgeving van het politiebureau op Asteroïde 72. Hij zat daar met een baard van twee dagen, een blikje ijskoud bier en een film-projector, en de vastgeroeste melancholische uitdrukking op zijn blozend, breed gezicht was, net als de geforceerde opgewektheid in de ogen van Vernadsky, een gevolg van eenzaamheid. Agent Hawkins keek nu in die ogen en hij was blij. Ook al was het Vernadsky maar, het betekende in ieder geval dat hij wat aanspraak had. Hij begroette hem luidruchtig en luisterde gretig naar het geluid van zijn stem zonder zich al te zeer te bekommeren om de inhoud en de betekenis van de woorden. Maar opeens spitste hij zijn oren en zei: 'Wacht eens even... Waar heb je het over ?' 'Heb je weer niet geluisterd, stomme diender ?' 'Vertel het nog eens, maar dan kalm aan, hè ? Wat zei je over een silicony ?' 'Die vent heeft er een aan boord van zijn schip! Hij zegt dat het een huisdier is en hij voert hem vettige stenen... Maar het is geen gewone silicony! Alle goden! Dat woont hier op de asteroïden, maar weet niet eens wat dat zeggen wil!...'
Deze bundeling van verhalen, geschreven tussen 1954 en 1967, bevat combinaties van sf en speurwerk die men niet zonder hartversnelling en een steeds sneller ritselen der bladzijden kan genieten...