Hoger en hoger rees hij, tot ver boven de stratosfeer. Om hem heen was een grijs niemandsland. En daarin bevond zich een gigantisch meer. Een meer zo groot, dat de gehele aarde erin had kunnen verzinken zonder een rimpel achter te laten. Een meer dat verscheen en verdween, opnieuw en opnieuw, alsof het voortdurend door een sluier aan Hamiltons blik werd onttrokken. Een vreemd meer...
En ineens realiseerde ir. Hamilton zich met een schok dat het in 't geheel geen meer was. Hij tuurde recht in een kolossaal oog, een oog aan de hemel.