Dit boek bevat een aantal van de mooiste verhalen van de man, die door vele kenners als de grootste fantasy-schrijver aller tijden wordt beschouwd. In deze verhalen neemt Dunsany ons mee naar zijn droomwereld, waar hij ons vertelt over de kleine koninkrijken aan de rand van de wereld. Hij toont ons marmeren koepels, die afsteken tegen vlammende zonsondergangen: we volgen de drie dieven Slith, Sippy en Slorg naar 'de rand van de wereld' op zoek naar de 'gouden doos': we rijden uit met Camorak van Arn en zijn helden op zoek naar het glorieuze Carcasonne, waarover een minstreel in zijn lied zong en met Leothric en zijn betoverde zwaard wagen we ons in het 'Fort Onneembaar', behalve voor Sacnoth.

Geen andere schrijver heeft ons zo'n wonderwereld om in te dwalen gegeven. Zelfs Tolkien, de meester van 'In de ban van de ring' evenaart Dunsany niet in de lyrische, zingende schoonheid van zijn proza, de onuitputtelijkheid van zijn verbeelding of de keuze van fabelachtige, exotische namen.

Van Dunsany zelf weten we dat hij de 18e eeuwse Lord Dunsany was en dat zijn naam voluit Edward John Moreton Drax Plunkett was. Hij woonde in een 13e eeuws Normandisch kasteel in Ierland, dat bijna duizend jaar geleden gebouwd werd door een zijner voorouders, die als strijdgenoot van Willem de Veroveraar naar Ierland kwam. Verder is van hem nog bekend dat hij de meeste van zijn boeken met een ganzeverenpen geschreven heeft.