Conan, de barbaarse Cimmerier, draagt de koningskroon van Aquilonie. Maar niet voor lang. Rebelse edelen lokken hem in de val. Zijn leger wordt verslagen. Hijzelf wordt in een kerker geworpen. De snode edelen juichen - maar achter hun rug beraamt hun bondgenoot, de sinistere tovenaar Xaltotun, zijn eigen plannen - in een zee van bloed het dodenrijk Acheron tot nieuw leven wekken... Conan weet te ontsnappen. Verbeten gaat hij op jacht naar het enige wapen dat machtiger is dan de zwarte kusten van Xaltotun het Hart van Ahriman. Het wordt een lange, slopende tocht, van de verschroeide steppen van Shem naar de ijswoestenij van Vanaheim, en verder, steeds verder. En immer volgen hem vier in het zwart gehulde mannen, die gezworen hebben hem te doden.