Mgr. R.H. Benson (1817-1914) was de jongste zoon van een Anglikaanse aartsbisschop van Canterbury. Eerst zelf Anglikaans geestelijke en kloosterling, ging hij in 1902 over naar de katolieke Kerk en werd twee later te Rome priester gewijd. Benevens apologetische en devotiewerken, schreef hij ettelijke romans, die hem beroemd maakten en ongeveer alle vertaald werden. In sommige van die romans zijn nog sporen merkbaar van zijn oude neiging tot het spiritisme, echter dan in deze zin, dat Benson zijn lezerspubliek waarschuwt tegen de noodlottige gevolgen welke de beoefening van het spiritisme na zich sleept. Zo in Lauri Baxter en de geesten ("The Necromancer").

Evenwel is deze ideeënrijke roman emt alleen tendens, niet alleen een grondige konfrontatie van geloof met bijgeloof: hij getuigt bovendien van een doorgronde kennis van het menselijke hart. Hier leeft de mens, in weliswaar ongewone, maar toch --- vooral in de tijd en in het land van de auteur, --- veelvuldig voorkomende omstandigheden. En wat spanning betreft, gaat het immer crescendo, --- de lezer, wordt in het geheimnisvolle, wel eens huiveringwekkende milieu van de spiritisten gebracht, hij woont hun seances bij en wordt er door aangegrepen alsof hij er lijfelijk bij betrokken was. Pas tegen het einde van het boek brengt de auteur de sleutel van zoveel raadselachtige verschijnselen en voor de leek onverklaarbare feiten: oorzaak en beginsel ervan is <<het ding>>. Wat is <<het ding>>? Op het stofomslag heeft de tekenaar het verbeeld; in het boek heeft de schrijver het beschreven.