In die dagen was de aarde geen bol en de demonen huisden in een reusachtige magische grot onder een vulkaan in hun ijzeren paleizen: de Onderaarde. Hier stroomde de Rivier van de Slaap, hier joegen de demonen voor de sport op de zielen van de slapenden, hier stond hun luisterrijke metalen stad DruhimVanashta. Oppermachtig in de Onderaarde was Azhrarn Prins der Demonen, een van de Heren der Duisternis, Heerser van de Nacht. Hij was het die gruwelen en gevaar bracht aan degenen die hij bezocht, hij was het die hartverscheurend leed berokkenen kon maar ook wonderen verrichtte. Hij die onuitsprekelijk kwaad bezorgde aan al wie hem de voet dwars zette. Een andere Heer van het Duister was Uhlume, de zwarte Meester van de Dood. Zijn domein was de vreugdeloze Binnenaarde waar een koud grijs licht heerste en zelfs de schaarse bomen van steen waren. Geen woonden hier dan Uhlume zelf en zijn weinige dienaren, de zielen van mensen die zich voor duizend jaar verkocht hadden aan Uhlume in ruil voor een gunst die alleen hij kon verlenen. Zo was het in die dagen op aarde.