Edmund en Lucy logeren bij hun vervelende neefje Eustaas. Op een dag komen ze door een schilderij in Narnia terecht. Ze zijn op de Dageraad, het schip van Caspian. Die is op zoek naar zeven edelen. Ze varen naar het oosten. Eerst komen ze bij de Verlaten Eilanden. Daar vindt Caspian Heer Bern en hji maakt hem gouverneur van de drie eilanden. Dan varen ze verder. Het schip komt in een storm en gehavend belanden ze op een eiland. Eustaas gaat er in zijn eentje vandoor. Hij ziet een draak en wordt zelf ook een draak. Later wordt hij weer gewoon, maar hij is dan wel aardiger geworden. Door een armband die hij gevonden heeft, weten ze dat Heer Octresian daar omgekomen is. Ze varen weer verder en worden bijna gekraakt door de Zeeslang. Dan komen ze op een eiland waar ook een van de zeven edelen is omgekomen (later blijkt dat Restimar te zijn). Er is daar namelijk een meertje waarin alles van goud wordt. Als ze bijna terug willen gaan, komen ze op het eiland van Tovenaar Coriakin. Lucy maakt de Duffers weer zichtbaar en met nieuwe voorraden gaan ze weer verder naar het oosten. Dan komen ze bij het Duistere Eiland. Daar worden dromen waar. Ze pikken Heer Rhoep op maar verdwalen zelf bijna. Door een albatros komen ze er toch uit. De laatste drie edelen zitten aan de Tafel van Aslan te slapen. Om ze wakker te maken, moeten ze helemaal naar het einde van de wereld varen. Als de Dageraad niet meer verder kan, gaan Rippertjiep, Lucy, Edmund en Eustaas verder in een roeiboot. Rippertjiep gaat naar het land van Aslan, de anderen worden door Aslan weer naar huis gestuurd. Lucy en Edmund zullen niet meer terugkomen, ze moeten Aslan in hun eigen wereld leren kennen.