'Als je nu deze kamer zou binnenlopen, zou je denken dat er niemand was: een lege stoel achter een leeg bureau, waarop een notitieblok ligt. Maar dan zou je een pen over het papier zien gaan. Een pen zonder hand, die deze woorden schrijft en zo nu en dan boven het papier aarzelt. Gefascineerd en ontzet zou je ernaar kijken. Helaas ben ik het die de pen vasthoudt en als je snel genoeg zou zijn, zou je gewoon mijn hand kunnen grijpen en kunnen voelen dat er een onzichtbaar, maar verder volkomen normaal mens in deze kamer is. Ik wek nieuwsgierigheid op en inmiddels ben ik erachter gekomen dat nieuwsgierigheid agressie opwekt. dat maakt mijn bestaan vermoeiend en ik kan maar beter niet te lang op één plaats blijven.' Met deze cynische overwegingen beginnen de herinneringen van Nick Halloway, die tijdens een bezoek aan een kerncentrale van het ene op het andere onzichtbaar is geworden. Op fascinerende wijze maakt hij de lezer deelgenoot van zijn bizar lot en de dagelijkse ongemakken waarmee hij wordt geconfronteerd. Zijn ongebruikelijke situatie brengt ook vermakelijke aspecten met zich mee: met verwondering observeert hij hoe het voedsel in de prachtige kleurschakeringen in zijn lichaam verteert; alles en iedereen dreigt met hem in botsing te komen; zijn onzichtbaarheid stelt hem in staat geheime directievergaderingen bij te wonen en zo kan hij via investeringen een fortuin opbouwen (waarmee hij vervolgens niets kan doen); paartjes achten zich onbespied, en zo is Nick meer dan eens getuige van spontaan liefdesspel. Maar de overheid maakt jacht op hem en geleidelijk raakt Nick in een isolement, waaruit ontsnapping alleen maar mogelijk is door zijn achtervolgers voorgoed te slim af te zijn.