Geboren te Warga, Friesland. Nederlandse schrijfster, feministe en socialiste. Ze was de dochter van Abram Kornelis Kuiper (1864-1944), doopsgezind predikant, en Henriëtta Sophia Muller (1868-1935). Ze was de enige dochter in een doopsgezind predikantsgezin, ze had een oudere en drie jongere broers. Haar moeder was de dochter van de bekende boekverkoper en bibliograaf Frederik Muller. Johanna groeide grotendeels op in Amsterdam, waar haar vader in 1891 werd beroepen in de Singelkerk van de Verenigde Doopsgezinde Gemeente Amsterdam. Kennis van Bijbelse verhalen kreeg ze met de paplepel ingegoten. Na de lagere school, bij de idealist Cornelis Vrij, en vervolgens de Nieuwe Middelbare Meisjesschool werd ze in 1916 toegelaten tot de zesde klas van het Stedelijk Gymnasium (het latere Barlaeus). Met extra lessen haalde ze in één jaar haar a-diploma. Mede door haar dyslexie ging Johanna niet graag naar school. Ze trok zich vaak terug in een eigen droomwereld en schreef verhalen. Belangrijk voor haar ontwikkeling waren de zomervakantieweken van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging (NCSV), waar ze kon praten over geloofs- en andere levensvragen. In 1917 ging Johanna theologie studeren aan de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam. Ze combineerde de studie met het leiden van meisjesclubs bij de Vereniging Ons Huis. In het voorjaar van 1920 slaagde ze voor het kandidaatsexamen. Datzelfde jaar was ze korte tijd verloofd met iemand die ze kende van de NCSV. Toen hij in december van dat jaar de verloving verbrak, vertrok Johanna naar Limburg, waar ze woninginspectrice werd bij de Staatsmijnen. Daar werd ze lid van de SDAP. In Limburg kreeg Johanna Kuiper een relatie met de veel oudere, getrouwde mijnwerker en vakbondsleider Willem van der Vuurst. Na een miskraam deed ze sociaal buurtwerk in de nieuwe Rotterdamse wijk Tuindorp en daarna, in 1923, werd ze leidster bij de Amsterdamse Vereniging van Werkende Jonge vrouwen. Ondertussen werd ze opnieuw zwanger van Van der Vuurst. Haar zoon (Willem Frederik) werd op 18 juli 1924 tijdens een langdurig verblijf bij vrienden in Duitsland geboren. Om een eigen inkomen te verwerven ging ze schrijven en vertalen, haar moeder deed de correctie. In 1926 verscheen haar eerste publicatie: 'Van Gods Geslacht: Karakters uit den Bijbe'l. Datzelfde jaar publiceerde ze ook het jeugdboek 'Riek Noordhof'. Tijdens een bezoek aan Nederland in 1926 kreeg Kuiper een affaire met SDAP-voorman Floor Wibaut, met wie ze tot zijn dood in 1936 contact hield. Dat hij getrouwd was, was geen bezwaar, ook de Wibauts (dus ook Mathilde) hadden vrije opvattingen over liefde. Na korte tijd in een klein plaatsje aan de Italiaanse Rivièra en vervolgens Florence te hebben gewoond vestigde Kuiper zich in 1928 in Tuindorp Nieuwendam. Ze deed er sociaal buurtwerk, werd actief voor de SDAP en schreef voor verschillende socialistische vrouwentijdschriften, zoals De Werkende Vrouw. Verder schreef ze een reeks boeken voor jonge kinderen en artikelen over pedagogische onderwerpen voor Het Kind. In 1933 kreeg ze een relatie met Fred Prins, een broer van een van haar studievriendinnen, waaruit, deze keer in Zweden, op 23 oktober 1934 Kristofer Marinus werd geboren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zetten de Schippers zich in voor Joodse onderduikers. Bij een overval werden Johanna’s man en de onderduikers gepakt, zelf moest ze hierna onderduiken. In die periode werkte Johanna Kuiper aan een kinderbijbel, een opdracht van uitgeverij Ploegsma. Na de oorlog keerde het echtpaar met de nodige littekens terug naar Etersheim: Klaas was beschadigd door de doorstane martelingen en gevangenschap, Johanna had een verwonding aan haar enkel opgelopen die nooit meer helemaal zou genezen. In 1948 verscheen haar Bijbel voor de jeugd, die opviel door de vrije, fantasievolle bewerking van de Bijbelverhalen. In 1949 stierf Klaas Schipper aan de gevolgen van een beroerte. Johanna Kuiper vestigde zich weer in Amsterdam, samen met Kristofer en kleinzoon Klaasje, die bij haar inwoonde sinds de echtscheiding van zoon Willem, hij bleef, ook toen Willem in 1952 met zijn tweede vrouw naar Indonesië verhuisde. Ondertussen bleef Kuiper jeugdboeken schrijven. Ze liet zich inspireren door sociaal bewogen auteurs als Ethel Turner, Selma Lagerlöf, Charlotte Yonge, Edith Nesbit en Nynke van Hichtum. Haar boeken uit die jaren, waaronder 'Meisjesstudente' (1950), gingen over meisjes die een eigen leven willen opbouwen. In 1950 werd ze godsdienstonderwijzeres bij de Verenigde Doopsgezinde Gemeente Amsterdam, waarmee ze terugkeerde naar het doopsgezinde nest. Tot 1 januari 1955 deed ze het zondagsschoolwerk met veel enthousiasme, maar vanwege een conflict over haar vrije opvattingen over seksualiteit moest ze hiermee stoppen. Inmiddels was Kuiper ook begonnen aan een bijbel voor jongere kinderen. Dit werk onderbrak ze in oktober 1955 vanwege een reis naar Indonesië, daartoe in staat gesteld door een royale gift van een van de Joodse kinderen die ze in de oorlog had geholpen. In Indonesië had ze veel contact met de doopsgezinde gemeente in Pati op Java. Onverwacht stierf ze op 2 maart 1956 in het Sint Elisabethziekenhuis te Semarang aan trombose. Johanna Kuiper werd begraven in Pati. De kinderbijbel van Johanna Kuiper verscheen postuum in 1959. Johanna E. Kuiper schreef tussen 1925 en 1956 vele artikelen en boeken, waaronder bijna vijftig kinder- en jeugdboeken. Persoonlijke ontplooiing en autonomie zijn daarin belangrijke thema’s. Een bijzondere plaats in haar oeuvre hebben de twee jeugdbijbels, die in brede kring zijn gebruikt als gezinsbijbel. Behalve als schrijfster deed ze als socialiste en feministe van zich spreken, niet alleen door het schrijven van artikelen maar ook door praktisch buurtwerk. De hulp aan Joodse onderduikers tijdens de Tweede Wereldoorlog leverde haar en haar man in 2015 postuum de Yad Vashem-onderscheiding op. Overleden te Semarang, Indonesië.