Geboren te Geldrop. Gerardus Wilhelmus Maria (Willem) Ahlbrinck was een Nederlandse missionaris, schrijver en surinamist. Willem Ahlbrinck werd tot redemptorist gewijd en ging op 25-jarige leeftijd naar Suriname. In Paramaribo werkte hij als kapelaan en pastoor in de zielzorg, tot hij in 1913 werd overgeplaatst naar Albina om mede de missie onder de Karaïben te verzorgen. Later werd hij geestelijk verzorger voor alle Surinaamse Karaïben. Hij leerde Karaïbs. Zijn studie van de inheemse cultuur zou leiden tot het standaardwerk 'Encyclopaedie der Karaïben, behelzend taal, zeden en gewoonten dezer Indianen' (1931) en tot 'De Karaïben van Suriname' (1945). In 1918 werd Ahlbrinck, verzwakt door malaria, overgeplaatst naar Paramaribo. Hij schreef dat jaar de tekst van het oratorium De Heilige Familie dat op muziek van frater Anselmus in het gebouw van het Jongelingenpatronaat werd uitgevoerd. Zes jaar later trok hij naar Europa om er de Surinaamse afdeling van de grote missietentoonstelling in te richten. Vanaf 1925 tot aan zijn dood werkte hij in Suriname te Copieweg onder de Javanen, maar hij zou zich ook met de inheemsen blijven bezighouden. In 1926 ging hij mee met de expeditie van Gerold Stahel naar het Wilhelminagebergte, waarover hij het reisverslag 'Vijf maanden in het oerwoud' (1929) publiceerde. Zelf leidde hij een expeditie naar de bovenlandse indianen aan de Oelemarie, resulterend in 'Op zoek naar de Indianen' (1956). Hoe boeiend hij deze reisverslagen verteld had, bleek wel uit het feit dat het eerste boek ook als feuilleton verscheen in het dagblad De Surinamer. Antropoloog Peter Kloos oordeelde dat Ahlbrincks antropologische werk om zijn onbevooroordeeld inzicht in de cultuur van de indianen "bijzonder gunstig afsteekt bij de publicaties van vele andere missionarissen en zendelingen in Suriname en de andere Guyanas'. Behalve deze non-fictie schreef Willem Ahlbrinck ook veel voor het weekblad De Katholieke Waarschuwer waarvan hij redacteur was, en op latere leeftijd drie omvangrijke romans, die als feuilleton verschenen en nooit in boekvorm zijn uitgekomen: 'Táwaroe, de Indiaanse verspieder' (1955), 'Het opperhoofd van Grandcarbet' (1957-60) en 'De moeilijke verloving: een tijdsbeeld van Suriname omstreeks het jaar 1772' (1961). Voorts werkte hij mee aan 'De laatsten der Wajarikoele's in Suriname' (1946), een roman van Hans van Amstel (pseudoniem van pater Hans Helmer) over een uitgestorven indianenvolk. In 1955 ontving hij voor zijn werk de Zilveren Anjer van het Prins Bernhardfonds. Overleden te Paramaribo, Suriname.