Geboren te Duisburg uit Nederlandse ouders. Philip (Philip Marie Peter Arnold) was onderwijzer te Antwerpen en schrijver van jongensboeken. Na de dood van zijn vader, in 1901, werd hij opgenomen in het gezin van een met de familie bevriende onderwijzer in Schiedam. Hij slaagde voor het strenge toelatingsexamen van de Rijkskweekschool voor onderwijzers in Haarlem en volgde deze opleiding van 1905 tot 1909. Een klasgenoot van hem was: Arie Pleysier. Na de kweekschool stond Exel een jaar voor de klas in Maassluis. Daarna vertrok hij naar Rotterdam waar hij tot aan zijn vervroegde pensionering in 1943 als onderwijzer op een lagere school werkte. Dit ondanks het feit dat hij de M.O.-akte Geschiedenis had behaald. Exel debuteerde als dichter in de eerste en enige jaargang (november 1918-oktober 1919) van het socialistische jongerentijdschrift De Nieuwe Stem. De redactie van dit blad bestond uit Koos Vorrink, A.M. de Jong en Piet Schuhmacher (ook een klasgenoot op de kweekschool in Haarlem). Zijn belangstelling voor geschiedenis bleek uit zijn in 1922 verschenen roman voor volwassenen, 'De Incabruid'. Dit debuut werd bekroond door Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, die het jaar daarvoor een prijsvraag voor een historische roman had uitgeschreven. Exels eerste jeugdboek, 'De lotgevallen van Jan Persijn', verscheen in 1924. Philip Exel was van plan zich na het beëindigen van zijn onderwijscarrière geheel aan zijn belangrijkste hobby te wijden, het schrijven van historische verhalen. Het heeft niet zo mogen zijn: hij stierf in 1946 aan de gevolgen van een hartverlamming.