Geboren te Pest, Boedapest. Was een Hongaars schrijver, dichter en publicist. Studeerde rechten en was journalist. Hij publiceerde al gedichten sinds hij 14 jaar was. Nadat hij zijn rechtenstudie afbrak werkte hij als journalist bij de krant Magyar Hírlap, het tijdschrift A Hét (De Week, 1890), en Pesti Hírlap (Nieuwsblad van Pest). Daarna werkte hij voor Pesti Napló (Journaal van Pest). Hij deed zijn militaire dienstplicht, reisde veel en woonde onder andere in Parijs, Londen, Berlijn en Istanboel. Al sinds 1900 werkte hij als secretaris in het komische theater (Vígszínház), later tot 1929 in de Stadsschouwburg. Van 1932 tot 1934 was hij directeur van het Hongaarse Theater (Magyar Színház). Hij schreef ook liedteksten. Zo schreef hij een tekst op Vitéz János voor Pongrác Kacsóh, getiteld ‘Blauw meer, zuiver meer…’. Zijn meesterschap in de dichtkunst uitte zich ook op het podium. In 1936 werd met veel succes in het Hongaarse Stadstheater het stuk "A néma levente" (De stomme held) opgevoerd, met een tekst in rijmvorm. Het stuk staat zelfs heden ten dage nog regelmatig op het programma. Zijn werk schetst, onder andere, op een humoristische manier het leven van Hunyadi Mátyás, de eerste koning van Hongarije. Met veel begrip schetste hij het linke leven van de bohemien. Zijn toon is dikwijls somber, zoals in zijn roman, getiteld ‘De 111’, maar nooit afstandelijk. Naast andere beroemde auteurs, zoals Ferenc Molnár, zijn de Hongaarse Jodenwetten ook op hem van toepassing. Na 1945 keerde hij terug naar Hongarije en hij was ondertussen bekeerd tot het christendom. Naar het einde van zijn leven toe werd hij geëerd met het Franse Legioen van Eer voor zijn literaire vertalingen. In 1948 ontving hij de ‘Kossuth Orde’ (tweede klas) en werd hij verkozen als president van de Hongaarse PEN-club. In 1957, hij was toen al erg ziek, werd hem de Kossuthprijs toegekend. Overleden te Boedapest.