Geboren in Hof van Delft. Was een Nederlands prozaschrijver en dichter. Kwam uit een koopmansfamilie en volgde een gymnasiumopleiding in Delft, die hij met moeite na herexamens in 1898 wist af te ronden, toen hij al 22 jaar oud was. Van der Leeuw werd geplaagd door woordblindheid en een toenemende doofheid. Beide aandoeningen droegen bij aan de problemen die hij bij zijn studie en werk ondervond. Studeerde rechten aan de Gemeente Universiteit in Amsterdam. Na zijn promotie werkte hij korte tijd op het gemeentearchief van Delft en werkte tussen 1903 en 1907 op een verzekeringskantoor. In 1903 trouwde hij met zijn vroegere schoolvriendin Antonia Johanna Kipp. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen voortgekomen. Door het overlijden van zijn schoonouders viel hem en zijn vrouw een bescheiden erfenis ten deel, net genoeg om zelfstandig te kunnen leven. Het paar vestigde zich in Voorburg, waar Van der Leeuw zich wijdde aan het vioolspel en aan zijn schrijverschap. In 1928 werd hem de C.W. van der Hoogtprijs toegekend door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Hij schreef niet een zeer omvangrijk oeuvre, maar zijn boeken Ik en mijn speelman uit 1927 en De kleine Rudolf uit 1930 worden gezien als klassiekers van de Nederlandse 20ste-eeuwse letterkunde. Opmerkelijk aan zijn poëzie is dat hij zich toelegde op het prozagedicht. Schreef ook onder het pseudoniem Leo. Overleden in Voorburg.