Geboren te Aalst, Oost-Vlaanderen. Lodewijk Paul Aalbrecht Boon was een Belgisch schrijver van onder meer poëzie, romans, novellen, pornografie, cursiefjes (Boontjes), kunst- en literaire kritieken. Daarnaast was hij kunstschilder. Hij was het oudste kind van Jef Boon en Stella Verbestel. Zijn zus Jeanneke (1923-1949) werd elf jaar later geboren. Zijn jongere broer heette Frans Herman (1928-1976). Hoewel Boon ten tijde van de Eerste Wereldoorlog nog erg jong was, zijn er genoeg indrukken blijven hangen om te boek gesteld te worden op de eerste vijftig bladzijden van Verscheurd jeugdportret (1975). Duitse soldaten en krijgsgevangenen waren gelegerd nabij de straat waar Boon en zijn familie woonden. Tijdens het uitvoeren van dwangarbeid probeerden gevangenen weleens te vluchten en de jonge Boon was getuige van twee pogingen: een geslaagde en een waarbij de gevangene op de vlucht werd neergeschoten toen hij zich vlak naast Boon bevond. Louis Paul Boon ging tot zijn 16de naar school en moest daarna zijn vader helpen als gevel- en pistoolschilder. Hij werd van school gestuurd wegens het bezit van verboden boeken. In zijn vrije tijd kon hij nog wat lessen aan de Aalsterse Academie voor Schone Kunsten volgen, maar door geldgebrek was ook dit van korte duur. In 1936 trouwde hij met Jeanneke De Wolf. Drie jaar later kregen zij een zoon, Jo. De mobilisatie in september 1939 bracht soldaat Boon eerst in Gooik en daarna in Tessenderlo. Brieven uit deze tijd aan zijn boezemvriend, de schilder Maurice Roggeman, later uitgegeven in Brieven aan Morris in 1989, wijzen uit dat Boon alle tijd had om te lezen, te schrijven, te schilderen en te houtsnijden. Het uitbreken van de oorlog in mei 1940 maakte een abrupt einde aan de rust en Boon moest te Veldwezelt (bij Maastricht) meehelpen het Albertkanaal te verdedigen. De eerste dag al werd hij gevangengenomen en als krijgsgevangene naar Fallingbostel (thans Bad Fallingbostel genaamd) bij Hannover gebracht. Vier maanden later, in augustus 1940, mocht hij naar huis. Zijn ervaringen als soldaat zijn beschreven in de eerste kronieken van Mijn kleine oorlog (1947). In de winter van 1941 schreef Boon een tekst bij door hem gemaakte linosneden, in facsimile uitgegeven in 1969 onder de titel 3 mensen tussen muren, welk verhaal werd verwerkt in zijn debuutroman. Boons debuutroman De voorstad groeit werd in manuscript in 1942 bekroond met de Leo J. Krynprijs, waarvoor Willem Elsschot in de jury zat, en in 1943 gepubliceerd, in zowel een gebonden als ingenaaide editie. De roman beschrijft het leven in de allerlaatste straat van een voorstad in aanbouw, vandaar de titel. Boons tweede roman Abel Gholaerts (1944) is, hoewel gesitueerd in Vlaanderen, gebaseerd op het leven van de schilder Vincent van Gogh. Het betreft het eerste deel van een tweeluik, maar aan het tweede deel is Boon nooit toegekomen. Boons derde roman Vergeten straat (1946) sluit weer enigszins aan bij het debuut, in die zin dat het leven in een straat wordt beschreven, ditmaal gebaseerd op een straat die Boon in Brussel zag en die door werk aan de Noord-Zuidlijn was afgesloten. De roman is opgebouwd uit ongeveer 200 episodes van gemiddeld een bladzijde of twee, waarvan sommige een symbolische lading hebben. De straat is door de buitenwereld vergeten en de bewoners proberen er een utopische samenleving te vestigen. Alle drie de romans zijn geschreven vanuit een alwetende verteller of vertelinstantie. Als vernieuwer van het naoorlogs proza manifesteerde Boon zich voor het eerst met de publicatie van Mijn kleine oorlog (1947), dat bestaat uit iets meer dan dertig kronieken over de oorlog, elk zo'n anderhalve bladzijde lang en veelal afgerond met een pointe. De ik-verteller, Louis, is de hoofdpersoon van de eerste kronieken maar blijft daarna vooral op de achtergrond. Bijna elk verhaaltje kent andere hoofdpersonages, zodat een ware portrettengalerij ontstaat. Bovendien voegde Boon nog fragmentarische aantekeningen over de oorlog toe, waardoor de paradoxale indruk ontstaat dat de uitgewerkte kronieken een zowel willekeurige als exemplarische greep behelzen. In dezelfde periode schreef Boon ook zijn eerste korte proza, Maagpijn (novelle) en Uitleenbibliotheek (novelle), welke in 1952 onder de titel Twee spoken verschijnen in De Boekvink-reeks, een serie waarmee uitgeverij De Arbeiderspers kortere prozawerken onder de aandacht bracht. Het was Boons eerste publicatie bij een Nederlandse uitgeverij. Boons dubbeltalent zou in zijn gehele carrière als schrijver en schilder tot een geweldige productie leiden, met name in de jaren vijftig en zeventig (qua schrijfwerk), en de jaren zestig en zeventig (qua schilder- en beeldhouwwerk). Aangezien zijn boeken in Vlaanderen niet goed werden ontvangen en slecht verkochten, werd zijn meesterwerk De Kapellekensbaan door uitgeverij Manteau geweigerd. Zeker na het verschijnen van de Engelse vertaling van De Kapellekensbaan in 1972 werd Boon beschouwd als een serieuze kandidaat voor de Nobelprijs voor Literatuur. Boon was uitgenodigd door de Zweedse ambassade voor een bezoek op 11 mei 1979, mogelijkerwijs om te horen dat hem de Nobelprijs was toegekend, maar de dag ervoor overleed hij aan zijn schrijftafel. De prijs wordt alleen aan levende schrijvers toegekend. Kreeg in 1967 de Constantijn Huygensprijs 1966 voor zijn hele oeuvre. Overleden te Erembodegem, Aalst, Oost-Vlaanderen. De Louis Paul Boonprijs werd naar hem vernoemd.