Geboren in Antwerpen, Antwerpen. Marnix Gijsen, pseudoniem van Joannes Alphonsius Albertus (Jan-Albert, sinds 1975: baron) Goris, was een Belgische schrijver. Zijn pseudoniem komt van Filips van Marnix van Sint-Aldegonde en de achternaam van zijn moeder Euphrasia Gijsen. Hij werd streng katholiek opgevoed. Vanaf 1912 was hij scholier in de Franstalige middelbare handelsschool Saint Ignace te Antwerpen en vanaf 1916 in de hogere afdeling (de latere UFSIA) van die instelling. In 1917 verliet hij de school vrijwillig. Kort daarna publiceerde hij het vlaamsgezinde pamflet Studenten oordeelt! waarin hij de vernederlandsing van de school eiste. In datzelfde jaar nam hij samen met onder meer Paul van Ostaijen deel aan een betoging tegen de francofiele Kardinaal Mercier. Hij werkte mee aan het activistische weekblad De Eendracht en beschouwde zichzelf ook als een activist. In 1925 promoveerde hij aan de Katholieke Universiteit Leuven tot doctor in de geschiedenis en ethiek met een studie over de economische geschiedenis van Antwerpen. Hij ging verder studeren aan de Universiteit van Parijs en de London School of Economics. In hetzelfde jaar verscheen in de dichtbundel Het huis onder meer het huldegedicht Tijdzang voor Herman van den Reeck † 1920 ter ere van de 'martelaar voor Vlaanderen' Herman Van den Reeck, de jonge communistische flamingant die werd neergeschoten door de politie bij een betoging in 1920.

Op 22 januari 1929 trad hij in het huwelijk met Julia de Bie (1889-1983), zijn eerste echtgenote en Suzanna-personage in Het boek van Joachim van Babylon, van wie hij in 1946 feitelijk en in 1976 officieel scheidde. In de loop van de jaren twintig ging hij zich echter nadrukkelijker distantiëren van wat hij de "kleine kantjes van het romantisch flamingantisme" noemde ,dat hij te negativistisch vond. Door zijn definitieve verwerping van het politiek flamingantisme in 1927 werd de meer minimalistisch en materialistisch georiënteerde Gijsen het voorwerp van bijtende spot van (radicale) maximalistische Vlaams-nationalisten zoals Floris Couteele (Dagboek van een arrivist), zijn vriend en oorspronkelijke mentor. In een scherpe, uiteindelijk zelfs vijandige polemiek verweet hij hem arrivisme en verraad van zijn jeugdidealen ten voordele van zijn (academische) carrière. In een interview met het Brusselse satirische en anti-Vlaamse magazine Pourqoui Pas? in 1972 betreurde Marnix Gijsen zijn Vlaamse afkomst nog meer dan zijn jeugdig (activistisch) flamingantisme.

Van 1928 tot 1933 was hij ambtenaar bij het gemeentebestuur van Antwerpen. Op 1 januari 1933 werd hij door burgemeester Camille Huysmans benoemd tot directeur van de Dienst Schone Kunsten en Propaganda. In 1934 werd Gijsen kabinetschef van Minister van Nijverheid, Middenstand en Binnenlandse Handel Frans van Cauwelaert, een functie die hij van 1935 tot 1938 zou verderzetten onder minister Philip Van Isacker. In 1939 werd Gijsen als eerste Vlaming benoemd tot commissaris-generaal voor Toerisme, tot groot ongenoegen van de Franstalige pers.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verbleef Gijsen in Amerika als adjunct-commissaris-generaal van het Belgisch paviljoen op de wereldtentoonstelling (1939-1940) van New York. Daar leidde hij tot 1964, eerst als directeur, daarna als Belgisch Commissaris voor Informatie, het Belgian Government Information Center. In 1959 werd hij als cultureel attaché benoemd tot gevolmachtigd minister en in 1964 tot ambassadeur. In die periode verzorgde hij elke zaterdagavond De Stem uit Amerika, een wekelijks radiopraatje op de BRT. Op 14 augustus 1964 keerde Goris definitief terug naar België en nam zijn intrek in Residence Albert et Léopold aan de residentiële De Meeûssquare in Elsene (nr. 22a), ook wel 'l‘oasis francophone’ genoemd. In 1968 ging hij met pensioen.

In 1975 werd de schrijver in de Belgische erfelijke adel verheven met de persoonlijke titel van baron. Zijn wapenspreuk luidt “Qui transtulit, sustinet”: wie overgeplant is, gedijt toch. Aangezien hij uit zijn beide huwelijken geen kinderen had, stierf het 'adellijke geslacht' met hem uit.

Marnix Gijsen was goed bevriend met SP-politicus Marc Galle, die hem herenigde met Maria Magdalena ('Leentje') Bambust met wie hij in New York 15 jaar had samengewoond en met wie hij uiteindelijk in 1976 huwde. In 1984 zou Gijsen op zijn sterfbed Galle hebben gevraagd om na zijn dood de zaken van zijn weduwe te behartigen. Galle werd ook aangesteld om het vermogen en het literair archief van de overleden schrijver als een goed huisvader te beheren. In 2000 diende de familie van Leentje Bambust een klacht in tegen Galle wegens misbruik van vertrouwen en verduistering van 2,5 miljoen euro en twee schilderijen van René Magritte. Door het overlijden van Galle in maart 2007 verklaarde de correctionele rechtbank de strafvordering vervallen

Overleden te Lubbeek, Hageland, Vlaams-Brabant. Hij ligt begraven op het Schoonselhof te Antwerpen. In Elsene kreeg hij (1997) een bronzen borstbeeld van de hand van beeldhouwer Rik Poot.