Geboren te Zichem, Vlaams-Brabant. Ernest Claes was een Vlaams schrijver. Claes werd geboren in een landbouwersgezin met negen kinderen. Zijn moeder (Maria Theresia Lemmens) en zijn vader (Petrus Josephus Claes) moesten hard werken en waren beiden afstammelingen van generaties van landbouwers families te Zichem. Als kind zou hij soms lui, koppig en ongehoorzaam zijn. Op school, tijdens strafstudie, las hij in De Leeuw van Vlaanderen, een werk van Hendrik Conscience. Na zijn plechtige communie werkte hij in de drukkerij van de Abdij van Averbode. Vanaf 1898 tot 1905 studeerde hij aan het Aartsbisschoppelijk College in Herentals. Claes was een goed student. Vanaf 1906 studeerde hij "Philologie Germanique" aan de Katholieke Universiteit Leuven. In 1912 huwde hij met Stephanie Vetter, een Nederlandse schrijfster; zij kregen een zoon, Erik. In 1913 werd hij vertaler en van 1918 tot 1944 directeur van het Beknopt Verslag van het Belgisch Parlement. Als student woonde hij regelmatig vergaderingen van Vlaamse studentenbonden bij. Hij kreeg regelmatig straffen voor zijn flamingantisme of voor het zingen van de Vlaamse Leeuw. Ook op de universiteit en tijdens zijn legerdienst ondervond hij moeilijkheden, en riskeerde om te worden weggestuurd. Hij was tijdens zijn studentenjaren lid van KVHV-Leuven. Later werkte hij als ambtenaar in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Claes werd hoofdredacteur van Ons Leven, en voorzitter van het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond. In 1923 stond hij mee aan de wieg van de Vlaamse Club voor kunst, wetenschap en letteren. Ernest Claes werd gemobiliseerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij klaagde aan dat alle inlichtingen en orders in het Frans gegeven werden. Tijdens de slag om Namen werd hij op 24 augustus 1914 zwaargewond en krijgsgevangene genomen door het 71° Erfurter Infanterie Regiment. Later, na zijn gevangenschap in de gevangenis van Namen wordt hij naar (Erfurt) Duitsland weggevoerd. In 1915 werd hij vrijgelaten en hij bereikte via Zwitserland Frankrijk, waar hij functies vervulde voor het Anglo-Belgisch leger.In 1916 wordt hij wegens permanente invaliditeit definitief uit het leger onstagen, doch treed dan terug in dienst voor de Belgische regering in ballingschap, waar hij gevluchte Belgische onderdanen bijstaat via de prefectuur "Marne" Hij was in die tijd ook correspondent voor kranten en tijdschriften. Na de oorlog herneemt hij zijn functie als directeur van het "Beknopt verslag" in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Sedert 1934 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Claes was Vlaamsgezind en leunde aan bij de Frontpartij en later het VNV. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schaarde hij zich achter de Eenheidsbeweging-VNV, wat hem later zwaar aangerekend werd. In 1944 werd hij beschuldigd van collaboratie en voor drie maanden opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Voor de Krijgsraad en voor het Krijgshof werd hij telkens vrijgesproken, en hij kreeg zijn politieke en burgerrechten terug. Hij werkte herhaaldelijk onder schuilnaam mee aan het Vlaamse naoorlogse tijdschrift Rommelpot, en publiceerde bij dezelfde uitgeverij een drietal boekjes onder andere De oude moeder. Internationaal werd Ernest Claes bekend door zijn heimatromans. Zijn verhalen zijn gebaseerd op jeugd- en oorlogservaringen en gebeurtenissen in zijn geboortestreek, maar hij schreef ook psychologisch werk. Vooral De Witte uit 1920 werd immens populair. Dit boek werd tweemaal verfilmd; in 1934 door Jan Vanderheyden onder de titel De Witte. Dit was de eerste Vlaamse langspeelfilm met geluid. In 1980 volgde een remake door Robbe De Hert onder de titel De Witte van Sichem. In 1992 bewerkte componist Willy Van Couwenberghe De Witte tot musical. Claes' boeken werden in verschillende talen vertaald, en een aantal boeken werden tot de televisieserie Wij, Heren van Zichem bewerkt, een populaire televisiereeks bij de VRT die in 2004 werd heruitgezonden.Op 5 januari 1968 kreeg hij een zware hartaanval. Ernest Claes overleed acht maanden later te Elsene. Hij werd begraven op het kerkhof van de Abdij van Averbode.