'Angst is voor mij niets vreemds. Als kind was ik bang van nachtmerries en van het donker, van Boemannen en boze geesten; de laatste tijd is mijn grootste angst dat ik een mislukkeling of een dwaas ben. Ik ben bang van vijanden, van wolven en voor de hel. Ook ben ik nog steeds bang voor een heks die mij ooit in haar macht had; maar al deze angsten vallen in het niet bij de doodsangst die ik voelde op de dag dat ik me voor het eerst op de grauwe, desolate kust bij de grot van St.-Alfric bevond. Het was of mijn adem werd afgesneden door de stank van het drakenvuur en de geur van de dood. Ik was ervan overtuigd dat ik in dit verbrande oord, waar haat en verbittering diepe sporen hadden achtergelaten, onherroepelijk de dood zou vinden. En dat ook Jing-wei, mijn vriendin, hier om het leven zou komen.'