De eigenaar van het warenhuis, Louis Fontaine stampt iedere nacht door zijn rijk, terwijl hij zingt: ‘Koop, koop, koop!’ Natuurlijk zijn de prachtige kerstversieringen, die het gebouw een feestelijk aanzien geven er alleen maar om de klanten inderdaad te laten kopen. Maar William Kotzwinkle weet dat mijnheer Fontaine en zijn ontwerpers iets gecreëerd hebben dat mooier en merkwaardiger is dan zij beseffen. Er vertoeft iets - of iemand? - in het warenhuis, een gedaante die als een plaaggeest steeds maar een fractie van een seconde te zien is, een zilveren flits, die niet alleen maar bestaat uit versieringen die wuiven in de tocht. Wie heeft op de dierenafdeling de parkieten uit hun kooi gelaten? Wie tovert er mysterieuze cadeautjes voor de personeelsleden, die de wanhoop nabij zijn: de oude zwerver die achter zijn Kerstmanbaard naar een borrel zit te snakken; de aardige Winifred Ingrams, die het gevoel heeft dat zij gaat gillen als zij nog één keer een koffiefilter moet opschenken; de arme Herbert Muhlstock van de speelgoedafdeling, die zo van orde houdt en die zijn lastige klanten als duivels in eigen persoon gaat zien?