Het sprookje van de kleine zeemeermin begint met een beschrijving van de kleur, diepte en weidsheid van de zee. Daarin woont de meermin met haar vader, de koning, haar oma en haar 4 oudere zussen. Op haar 15e mag zij, zoals alle meerminnen, naar de oppervlakte zwemmen en de wereld daarboven bekijken. De 5 zussen zijn geboren met 1 jaar tussen ieder, en in de kleinste zeemeermin groeit het verlangen om met haar zusters mee te kunnen naar de oppervlakte zodat ook zij de mensen en hun steden kan zien.

Op haar 15e is het zo ver, zij zwemt naar de oppervlakte. Daar ziet ze een mooie prins op een schip en wordt op slag verliefd op hem. Een heftige storm steekt op en de prins komt bijna te overlijden, maar ze weet hem te redden en naar een strand vlak bij een tempel te brengen. Daar laat zij de bewusteloze prins achter.
De kleine zeemeermin blijft naar de prins verlangen, ze verlangt naar het hebben van een ziel en een eeuwig leven na de dood zoals de mensen - in plaats van in schuim op de oppervlakte van de zee te veranderen zoals de meermannen doen. Ten einde raad gaat ze naar de Zeeheks. In ruil voor een toverdrank die haar benen geeft, staat zij haar tong (en daardoor haar mooie stem) af aan de heks.
Het drinken van de toverdrank voelt alsof er een zwaard door haar heen gaat en lopen alsof ze over scherpe messen loopt. De enige manier voor haar om een ziel te krijgen, is dat de prins van haar houdt en met haar trouwt. Gebeurt dit niet, zal ze overlijden en tot schuim op de zee veranderen op de dag dat de prins haar hart breekt door met een andere vrouw te trouwen.
Ze drinkt de toverdrank en ontmoet de prins.