Lir wist dat iets hem riep. Niet dat hij een geluid hoorde maar toch klonk er een stem. Onhoorbaar maar even nadrukkelijk als zijn polsslag. Ook droomde hij en die dromen waren niet geruststellender dan het drieste gedrag van de dorpelingen in dat afgelegen oord. Was er een kasteel of alleen maar een ruine? Wie of wat riep hem? Als hij nu niet terugging zou hij het nooit weten. Lir gooide zijn lier over zijn schouder en richtte zijn schreden in de richting waar het geluid vandaan kwam. Lilune werd wakkeer in het kasteel en vroeg zich af wat voor geluid ze hoorde. De oude heks die haar verzorgde wist niet dat ze de toverformule kende. Terwijl ze rustig aan de rand van het spiegelende meer zat hoopte ze dat er iets zou gebeuren. Later zou ze, door schade en schande wijs geworden, ontdekken dat als Lir aan de roepstem gevolg zou geven, zij uit de duisternis bevrijd zou worden.