In die dagen was de Aarde nog vlak... De Onderaarde was het domein van de demonen. Daar woonde in zijn magistrale ijzeren paleis Ashrarn, Prins der Demonen, een van de Heren der Duisternis. Heerser van de Nacht. Hij bracht hartverscheurend leed onder de mensen, maar verrichtte ook wonderen bovenal was hij een hartstochtelijk minnaar van oogverblindende mensen en demonen. De meest bizarre Heer van het Duister was Chuz, Prins van de Waanzin, verleider en beschermer van zij die over de grens van de geest waren gedreven. Om zijn aandeel in de dood van Azhrarns menselijke beminde, Dunizel Ziel-van-de-Maan, zwoer Azhrarn hem eeuwige vijandschap. Toen verleidde Chuz in de gedaante van een schone jongeling diens half-demonische half-sterfelijke dochter Azhriaz, voortgesproten uit de verbintenis tussen de Prins der Nacht en Dunizel. Door Azhrarn hiervoor gestraft met waanzin, verliet Chuz zijn minnares voor een dooltocht van een halve eeuw. En Azhriaz legde zich neer bij haar lot de Heer van de Nacht had haar voorbestemd de mensheid een gesel te zijn, en zo geschiedde. Tot Vrouwe van de IJlingen gekroond, een stralende Godin die een derde van de wereld verovert, tergt en vernedert Azhriaz het mensdom een leven lang. Zo schandalig zelfs dat eindlijk de ijle goden in de Opperaarde haar hun vernietigende aandacht schenken en drie engelen neerzenden. In de woelige dagen van chaos, die hierop volgen, loopt Chuz' straf te langen leste af - en de minnaars treffen elkaaar wederom. Ahriaz en haar prins trekken op liefdesreis door de wereld van de mensen en laten hun sporen na in het leven van talrijke passanten. Sommigen worden er beter van, anderen krijgen ook wat hun toekomt ... of het tegendeel. Demonen hebben zo hun eigen normen.