Mr Tompkins, een onbetekenende, prozaïsche bankbediende, woont drie voordrachten bij over de moderne natuurwetenschap, tengevolge hij enkele hoogst merkwaardige dromen krijgt. In de eerste droom treft hij zichzelf aan in een baby-heelal, alwaar hij het een en ander leert over de kromming van de ruimte en de uitdijing en samentrekking van het heelal. In de tweede speelt hij een partijtje biljart met ballen die de wetten van de kwantummechanica volgen. De derde droom brengt hem naar een land waar de snelheid van het licht 15 km per uur bedraagt. In de vierde droom gaat Mr Tompkins op jacht in een land waar de dieren zich gedragen als de biljartballen uit de tweede droom. In de vijfde droom speelt de snelheid van het licht opnieuw een rol en worden de consequenties van het gelijktijdigheidsbegrip aan de orde gesteld. In de laatste droom treden al deze zaken, de kromming van de ruimte, de kwantummechanica, de snelheid van het licht alle tegelijk op, en dat op een wijze die Mr Tompkins in de grootste verwarring brengt.