De zonderlinge cynicus Quentin-Moretus Cassave laat zijn ontzaglijke fortuin na aan een vreemd troepje verwanten en relaties. Aan zijn sterfbed venemen zij, dat de voorwaarde tot recht op de erfenis inhoudt, dat zij hun intrek nemen in de naargeestige patriciërswoning Malpertuis. De twintigjarige Jean-Jacques Grandsire beschouwt deze conditie als de gril van een grijsaard. Naarmate de dagen verstrijken, wordt hij zich bewust dat er een gruwelijk noodlot op het huis Malpertuis rust. Zijn leraar, de zachtmoedige pastoor Doucedame, die het occulte veroordeelt, maar er tocht sterk door aangetrokken voelt, vermoedt dat Malpertuis tot een overgangsgebied behoort, waar demonische krachten uit een 'andere' dimensie naar buiten breken.