In het vage licht van een vroege winterochtend buitelen tussen plastic bekertjes, zuurstofmaskers, afgerukte ledematen en losse herinneringen, hoog uit de lucht twee acteurs als frutseltjes tabak uit een geknakte sigaar en zonder hulp van parachutes richting Kanaal. Het zijn de springerige Gibriel en Saladin Chamcha in driedelig grijs, die (zijn ze over de bodem van de zee gelopen, meegevoerd door zeemeerminnen?) levend en wel op een ondergesneeuwd strand aan de Engelse kust worden aangetroffen. Een wonder, maar een wonder met een bijsmaakje, want het tweetal begint als snel op een eigenaardige manier te veranderen. Gibriel krijgt een glanzend aureool terwijl tot zijn ellende Saladins dijen steeds hariger worden en zijn voeten in hoeven veranderen. En zijn die bulten op zijn voorhoofd een gevolg van zijn val?