Een man zit opgesloten in een inrichting en in zijn herinneringen. In een klachtenboek schrijft hij over zijn jeugd, waarin met name zijn moeder een belangrijke rol speelt. Hij wordt echter opgevoed door twee excentrieke familieleden. Het enige contact in de inrichting met de buitenwereld zijn het raamvenster en de steeds maar rampen meldende televisie. Naarmate het klachtenboek voller wordt geschreven, wordt de kijk op het "normale" leven reeler. Aan het eind van het verhaal gaat de ik-figuur door de ongesloten deuren naar buiten.