Er varen allerlei schepen op zee, met kapitein en matrozen, maar er is een heel klein bootje, en dat heeft alleen maar kinderen aan boord. Dat bootje is de Nooitlek van de kleine kapitein. De Nooitlek heeft een omgekeerde badkuip als stoomketel, een potkachel als vuurhaard en zes emmers op elkaar als pijp. De kleine kapitein staat altijd aan het roer, wijdbeens, met zijn ogen op de kim. Dikke Druif ligt voor de potkachel en blaast in het vuur. Marinka staat in de kombuis en bakt pannenkoeken. En Bange Toontje moet het dek zwabberen, want Bange Toontje is als verstekeling meegegaan. De vier kinderen hebben onderweg al heel wat avonturen beleefd. Zo hebben ze op het eiland Groot en Groei een schipbreukeling gevonden, de lichtmatroos Gijs. Met Gijs op sleeptouw bereikten ze het vulkaaneiland, waar ze een tweede schipbreukeling ontmoetten. In een griezelige spookstad vonden ze de derde matroos. Nu zijn ze op de terugweg naar huis. Maar door een verschrikkelijke storm komen ze met boot en al in een kolkstroom terecht, die hen in de zeetuin van vader Blauwkrab brengt. Op het nippertje kunnen ze aan deze gevaarlijke Blauwkrab ontsnappen. Uiteindelijk strand de Nooitlek in het land van Waan en Wijs. En om hier weer vandaan te komen, moeten er allerlei moeilijke opdrachten worden vervuld...