Dr. Leo Vroman komt op mysterieuze wijze om het leven in zijn Newyorkse laboratorium, waar hij zijn Carnarium aan het ontwikkelen is, een toestel dat vlees maakt. Door een ongelukje brengt zijn weduwe, Tineke, enige tijd later een drietal wezens aan het levenslicht, die afsplitsingen van haar echtgenoot blijken (in een lettelijker zin dus dan de overige romanpersonages, die immers ook al afsplitsingen van de auteur heten te zijn). De wezentjes hebben in hun bloedcellen niet alleen hemoglobine, maar ook chlorofyl, en hebben dus een ongewone huidskleur. Dat laatste geeft Leo Vroman (de levende) de gelegenheid de vele avonturen die nog volgen op ongedwongen wijze met de nodige rassenproblematiek te vermengen. De ontknoping van de naar het slot steeds spannender roman brengt, naast andere verrassingen, zelfs nog de ware toedracht van de dood van Leo Vroman (de dode).