Dat was een rare koffer. Zodra je op het slot drukte kon de koffer vliegen; dat deed hij dan ook, floep! vloog hij met hem weg door de schoorsteen, hoog in de wolken, verder en verder weg. Het kraakte in de bodem, en hij was erg bang dat de koffer stuk zou gaan, want dan zou hij een aardige buiteling maken. God beware ons! En zo kwam hij in het land van de Turken. De koffer verborg hij in het bos onder dorre bladeren en toen ging hij de stad in; dat ging best, want bij de Turken liepen ze allemaal net als hij in kamerjas en op pantoffels. Toen kwam hij een min met een klein kind tegen. "Hoor eens, Turkemin!" zei hij, "wat is dat voor een groot kasteel hier vlak bij de stad, de vensters zitten zo hoog!"
"Daar woont de dochter van de koning!" zei zij. "Er is voorspeld dat zij een ongelukkige liefde zal hebben, daarom mag niemand bij haar komen, tenzij in tegenwoordigheid van de koning en de koningin!"
"Dank u!" zei de koopmanszoon en toen liep hij weer het bos in. Hij ging in de koffer zitten, vloog op het dak en kroop door het venster bij de prinses naar binnen.