Morels uitvinding is een liefdesgeschiedenis. Maar de geliefden leiden letterlijk twee gescheiden levens, zij leven in concurrerende ruimten en tijden. De ene is een man van vlees en bloed, een vluchteling die liever op een verlaten eiland zit waar naar bekend een afschuwelijke ziekte heerst dan in de gevangenis. De andere is een schim: een serie ‘verschijningen’ van een vrouw, opnamen van de machine van Morel die doorlopend worden geprojecteerd midden in de stikkende moerassen. ‘Wij zijn eraan gewend dat de dingen volgens een bepaald patroon gebeuren; dat de wereld een min of meer duidelijke samenhang vertoont. Op dit moment komt de werkelijkheid mij anders voor,’ zegt de vluchteling bij zichzelf als hij langzamerhand begint te beseffen dat hij verliefd is op een schim. Twee manieren van zijn die elkaar uitsluiten zijn zo dicht bij elkaar gekomen dat de onwerkelijkheid besmettelijk is geworden. Maar welke van de twee is echt? Is de schim vlees geworden of het lichaam schim? Voor Morels uitvinding bestaat die vraag niet. De tegengestelden (schim en lichaam, ver weg en dichtbij) komen vlak bij elkaar maar er ontstaat geen harmonie. Maar de vluchteling vindt een manier om zich te verenigen met de onbereikbare geliefde: hij gaat zichzelf opnemen en door middel van een reeks uitgekiende montages verzekert hij zich voor eeuwig van een plaats in de nabijheid van zijn geliefde schim. Terwijl zijn lichaam door de geheimzinnige ziekte verteerd wordt berust hij in zijn lot, een monotone onsterfelijkheid en een liefde waarvan de geliefden zelf geen getuigen zijn. Maar hij heeft tenminste zelf gekozen om getroffen te worden door die ‘wonderbaarlijke ramp’.