Na een schipbreuk bij het eiland Ponedo de St. Po een drietal personen er het leven afbrengen en samen aan land spoelen: namelijk Eduard en Sophia, twee gelieven uit Middelburg die de ouderlijke tyrannie zijn ontvlucht, en de Zwitserse scheepspredikant Filopater.
Gedrieën zien zij met ongeduld uit naar een schip dat hen weer in staat zal stellen hun reis te vervolgen. Wanneer dit echter uitblijft, begrijpen Eduard en Sophia, ‘dat het hun onmogelijk zou worden te Curaçao te komen, en daar hun huwelijk met alle de gewone plechtigheden, die onder Christenen gebruikelyk zijn, te vieren. Zij sloten dan voor Gods oogen een huwelijk onder den blooten Hemel, en Filopater bad op hetzelve Gods zegen nadrukkelijk af, hetwelk dan geschiedde gelyk ik dit naderhand vond aangetekend op een papier, - aldus de verteller - op den Isten van Wynmaand, des Jaars 1672.’ 21
Uit deze verbintenis wordt enige tijd later een jongen geboren die de ouders, kennelijk niet ongevoelig voor literaire traditie, Robinson noemen. Reeds op 8 oktober 1673 sterft Robinson's moeder, weldra gevolgd door Eduard. Wanneer dan in Robinson's vierde levensjaar ook zijn voogd en opvoeder Filopater door zeerovers wordt meegenomen, nadert de Walcherse Robinson dicht zijn illustere Engelse voorganger: ook hij is nu geheel alleen op een eiland en moet maar zien hoe hij in de meest elementaire levensbehoeften voorziet. Pas na achttien jaar, wanneer Robinson zelf 21 is, komt Filopater met een schip weer terug op Ponedo de St. Po en samen reizen ze dan verder naar Walcheren.