‘Wat doe je nou, Jochem!’ riep Berend toen hij het huisje binnenkwam. Jochem stond boven op een stoel. Van de balk hing een dik touw met een strop. Daar had hij zijn kop in. ‘Dat zie je toch,’ zei Jochem nidig, ‘ik ga mezelf ophangen. Ik zie er geen gat meer in. Wil je me helpen? Schop die stoel dan weg.’ ‘Waar leven is daar is hoop’, zei Berend. ‘Kom op, waar gaat het nou allemaal om. Het is vast niks.’ ‘Noem dat maar niks! Al mijn geld vergokt. Alleen maar schulden, en niemand leent me geld.’ ‘O, als het dat is’ zei Berend, ‘dan wil ik je wel helpen.’ En hij schopte de stoel weg.